Ondanks twee stelselwijzigingen is het aantal leerlingen in het speciaal onderwijs in twintig jaar nauwelijks veranderd. Om daarvoor verklaringen te vinden is beter zicht nodig op de samenhang met de inzet van jeugdhulp. Dat blijkt uit een bijdrage van het Nederlands Jeugdinstituut (NJi) aan de Jeugdmonitor van het Centraal Bureau voor de Statistiek (CBS).
De Wet passend onderwijs werd een half jaar eerder van kracht dan de Jeugdwet en ging ook gepaard met een decentralisatie. Beide wetten schrijven een beleidsmatige afstemming voor tussen speciale onderwijsvoorzieningen en jeugdzorg. “We weten dat er een wisselwerking is tussen hoe het met kinderen op school en thuis gaat”, legt Chaja Deen van het NJi uit. “Als eerste stap kijken we in onze bijdrage aan de Jeugdmonitor naar het gebruik van speciale onderwijsvoorzieningen. In een vervolg willen we een relatie leggen met het jeugdzorggebruik.”
Uit onderwijscijfers blijkt dat de druk op speciale voorzieningen blijft bestaan. Maar voor het beoordelen van de samenhang tussen onderwijs en jeugdhulp ontbreken nog de juiste cijfers. “Of het streven naar samenhang tussen onderwijs en jeugdhulp slaagt, kunnen we nu niet beoordelen omdat de stelsels daarvoor te veel van elkaar gescheiden zijn. Dat maakt voor ons de urgentie duidelijk van een onderzoeksprogramma waarmee we voor gemeenten en samenwerkingsverbanden passend onderwijs gemeenschappelijke succesindicatoren kunnen bepalen.”
In het Jaarrapport Jeugdmonitor geeft het CBS cijfers over jeugdzorggebruik van 2015 tot en met 2019 en over vijf kernindicatoren: gezinsinkomen, onderwijs, werk, criminaliteit en alcoholgebruik.