Tilly de Jong heeft in haar 20 jaren als leerkracht in een lage SES-wijk en in een goede nieuwbouwwijk het een en ander meegemaakt aan de verschillen tussen kinderen die opgroeien in armoede en in rijkdom: “Als een kind niet meekan op schoolreis, omdat de ouders gewoon geen geld hebben of nooit zijn verjaardag viert, omdat er geen vriendjes van school uitgenodigd kunnen worden is dat heel schrijnend. Maar ik heb ook meegemaakt dat kinderen bij oma woonden, die twee baantjes had om rond te komen. Overdag in de schoonmaak en ’s nachts bij PostNL in het sorteercentrum. Kinderen waren dus ’s nachts en in de ochtend alleen. Een wit broodje zonder beleg was het ontbijt.”
Omdat ze zelf in de praktijk heeft gezien dat gezond opgroeien en armoede in de praktijk niet altijd samen blijken te gaan, onderschrijft De Jong de doelstellingen van de Alliantie Kinderarmoede volmondig: “Het is goed als er meer aandacht komt voor kinderen die in armoede opgroeien en hoe je als school daarmee om kunt gaan. Want als leerkracht realiseer je je niet altijd wat het doet met een kind in armoede, als het een ander kind hoort vertellen over de overvloed thuis.”
In haar zorgen staat De Jong niet alleen, zo bleek uit representatief onderzoek dat Bazalt Groep afgelopen september liet uitvoeren onder leraren en schoolleiders in het primair en voortgezet onderwijs. De helft van alle leraren maakt zich zorgen over de kansenongelijkheid van hun leerlingen. Zowel in het basisonderwijs als in het voortgezet onderwijs signaleert een meerderheid van de leraren dat leerlingen niet allemaal dezelfde kansen hebben.
De belangrijkste uitkomsten
- Onderwijs op afstand heeft met name nadelige effecten voor kansarme leerlingen: Het overgrote deel van de onderzoeksgroepen geeft aan dat onderwijs op afstand lichte of stevige nadelige effecten heeft voor de kansarme leerlingen (tussen de 74% en 83%).
- Door de coronacrisis is er meer zicht gekomen op de kansarme leerlingen: De meerderheid van de leraren VO (69%), schoolleiders VO (76%), leraren PO (72%) en schoolleiders PO (64%) geeft aan dat het onderwijs op afstand (vanwege corona) voor hen zichtbaarder heeft gemaakt welke leerlingen er op hun school kansarm zijn.
- Kansenongelijkheid wordt met name veroorzaakt door de thuissituatie: Uit de resultaten blijkt dat met name de thuissituatie/achtergrond (minder ondersteuning, minder aandacht, minder (ICT)-middelen en een lagere opleiding van ouders) een grote invloed heeft of een leerling kansrijk of kansarm is.
- Ruim de helft tot tweederde van de onderzoeksgroepen ervaart kansenongelijkheid tussen leerlingen op hun school: Tussen de 59% (leraren PO) en 65% (leraren VO) vindt dat er sprake is van kansenongelijkheid tussen leerlingen. Circa de helft maakt zich hierover ook zorgen. Een (ruime) meerderheid vindt dat kansenongelijkheid tussen leerlingen kan worden tegengegaan.
- Het primair onderwijs ziet iets meer kansenongelijkheid dan enkele jaren geleden: Per saldo is de kansenongelijkheid volgens leraren en schoolleiders in het VO vrijwel hetzelfde gebleven. Leraren en (met name) schoolleiders in het PO vinden dat er per saldo iets meer kansenongelijkheid is dan enkele jaren geleden.
- Kansenongelijkheid tegengaan is een gedeelde taak, met name van de school met de ouders van leerlingen: Het merendeel van de onderzoeksgroepen geeft aan dat het deels een taak is van de school, maar ook deels bij anderen ligt (tussen de 63% en 73%). Hier worden vooral overheden genoemd: gemeenten, OCW en de politiek. Circa 9 op 10 van de respondenten ziet een gedeelde taak met de ouders.
- De school kan invloed hebben op het kansrijker maken van kinderen: Veel leraren zijn zich bewust van hun rol bij het tegengaan van kansen ongelijkheid (75% PO, 59% VO). De schoolleiders zij er zelfs nog positiever over (89 tot 84%). Het merendeel van de onderzoeksgroepen is ervan overtuigd zelf invloed te kunnen hebben op het tegengaan van kansenongelijkheid in de klas en op school (55 tot 76%)
- Veel leerkrachten en docenten voelen zich niet bekwaam om hun leerlingen kansrijker te maken: Minder dan de helft (43 tot 40%) van de werkers in het onderwijs geeft aan over de vaardigheden te beschikken om kansenongelijkheid tegen te gaan.
Klik hier voor het onderzoek.